In dit hoofdstuk worden de basisprincipes en technieken uitgelegd van het opsporen van ondergrondse kabels en pijpleidingen met behulp van het RD7100-systeem. Voor meer informatie over de theorie van de kabel- en leidinglocatie, zie De theorie van de begraven kabel- en leidinglocatie, die kan worden gedownload van radiodetection.com
Frequenties
De RD7100-kabelzoeker ondersteunt een reeks actieve en passieve frequenties. Hij ondersteunt ook 5 extra door de gebruiker in te stellen frequenties in het bereik van 50Hz tot 999Hz.
Voor een volledige lijst ondersteunde frequenties, zie de specificaties bij de RD7100-kabelzoeker.
https://www.radiodetection.com/sites/default/files/RD7100-Locator-SpecV3.pdf?_buster=xm-s5Fpa
Passieve frequenties
Bij detectie van passieve frequenties wordt gebruik gemaakt van signalen die al aanwezig zijn op ondergrondse metalen geleiders. Afhankelijk van het model, ondersteunen RD7100-kabelzoekers tot drie soorten passieve frequenties:: stroom, radio en CPS-signalen.
U kunt deze frequenties detecteren zonder hulp van een zender als ze aanwezig zijn op de utiliteitskabel die u onderzoekt.
Power Filters™
Met RD7100PL- en RD7100PLG--kabelzoekers kunt u gebruikmaken van de harmonische signalen die gevonden worden op energienetwerken.
Als er sterke of storende voedingssignalen aanwezig zijn, kan het nauwkeurig traceren van een doelkabel lastig zijn. Met Power Filters™ kunnen gebruikers vaststellen of een enkel groot stroomsignaal afkomstig is van één bron of van de aanwezigheid van meerdere kabels. De verschillende harmonische eigenschappen van de gedetecteerde leidingen kunnen vervolgens gebruikt worden voor het traceren en markeren van hun route.
Druk in de startmodus op de toets om de gevoelige stroommodus van Radiodetection uit te schakelen en door de vijf individuele stroomfilters te bladeren.
U kunt door het gebruik van individuele harmonische eigenschappen stroomleidingen lokaliseren in situaties waarin het totale signaal anders te groot is.
Actieve frequenties
Actieve frequenties worden met de zender toepast op een ondergrondse geleider. De zender kan aan de hand van drie methoden een signaal toepassen:
Directe verbinding
In directe verbinding sluit u de uitgang van de zender direct aan op de utiliteitskabel. De zender zet een signaal op de lij, dat u kunt traceren met de kabelzoeker. Dit is de voorkeursmethode voor het toepassen van een zendersignaal op een utiliteitskabel en in de meeste toepassingen wordt een sterker signaal op de utiliteitskabel toegepast, wat de lokalisatieafstand kan vergroten.
Het direct aansluiten van een geleidende utiliteitskabel die niet onder spanning staat:
- Schakel de zender uit
- Sluit de directe aansluitklem aan op de accessoireaansluiting in de zender
- Klem de rode aansluitklem op de utiliteitskabel en zorg ervoor dat het gebied rond de aansluiting schoon is zodat er een goede verbinding gemaakt wordt
- Leg de zwarte verbindingsdraad onder een hoek van 90 graden zo ver mogelijk weg en klem hem aan de aardpen of ander geschikt aardingspunt en zorg voor een goede verbinding.
- Op het scherm ziet u het pictogram voor Directe verbinding
Afbeelding 5.1 Pictogram Directe verbinding
WAARSCHUWING! Een directe verbinding met geleiders die onder spanning staan, is POTENTIEEL DODELIJK. Directe verbindingen met geleiders die onder spanning staan mogen alleen gemaakt worden door gekwalificeerd personeel met behulp van de juiste producten die geschikt zijn voor verbinding met lijnen die onder spanning staan.
WAARSCHUWING! De zender kan potentieel levensgevaarlijke spanning afgeven. Let op bij het gebruik van aansluitklemmen en grondpaal, stel andere monteurs die aan de lijn werken op de hoogte van het gevaar en scherm blootliggende leidingen af om per ongeluk contact te voorkomen.
Inductie
In deze bedieningsmodus wordt de zender op de grond geplaatst boven of in de buurt van het onderzoeksgebied. Als er geen directe aansluitkabel of zendtang in de zender gestoken is, gaat hij automatisch in inductiemodus. In deze modus zijn alleen frequenties die van toepassing zijn op inductiemodus beschikbaar als de knop wordt ingedrukt.
Als dit gebeurd is, induceert de zender het signaal, ongeacht ondergrondse geleiders in de buurt.
Let erop dat deze signalen ook via de lucht getransporteerd worden en het is aan te raden de afstand tussen de zender en de kabelzoeker ten minste 10 meter te houden - het kan zijn dat deze afstand vergroot moet worden, vooral als er dieptemetingen uitgevoerd worden.
Zendtang
Een optionele zendtang kan op de zender aangesloten worden en rond een kabel of pijpleiding geklemd worden om het zendersignaal toe te passen. Deze methode van het toepassen van het zendersignaal is vooral handig bij geïsoleerde draden die onder stroom staan, dan hoeft de stroomtoevoer op de kabel ook niet afgesloten te worden. Zendtangen zijn verkrijgbaar in een diameter van maximaal 215 mm.
WAARSCHUWING! Plaats geen tangen rond niet geïsoleerde geleiders die onder spanning staan.
WAARSCHUWING! Voor het plaatsen of verwijderen van een tang rond een voedingskabel, moet u altijd controleren of de tang is aangesloten op de zender.
Frequenties selecteren
Het is belangrijk de juiste of passende frequentie te selecteren voor uw specifieke toepassing.
Een frequentie op de kabelzoeker selecteren:
- Druk op de knop om door de beschikbare frequenties te bladeren
- U kunt ook de knop ingedrukt houden en op de knop of drukken om omhoog of omlaag door het frequentiebereik te bladeren
Als u bij het lokaliseren gebruik maakt van een actieve frequentie, moet u ook uw zender instellen op het uitzenden van dezelfde frequentie. U kunt de uitgangsfrequentie van uw zender handmatig aanpassen met behulp van het toetsenbord op uw zender.
Handmatig een uitzendfrequentie voor de zender selecteren:
- Druk op de knop om door de beschikbare frequenties te bladeren
Voor sommige frequenties moet u een accessoire aansluiten, bijvoorbeeld een A-Frame, voordat de frequentie beschikbaar is.