Kompas
Het LCD-kompas biedt een visuele indicatie van de richting van de doelkabel, -pijpleiding of -sonde. Het kompas is beschikbaar voor alle frequenties, met uitzondering van Voeding, Radio en Passief.
Traceren
Lijntracering kan versneld worden door de kabelzoeker in de geleidemodus te zetten.
Beweeg de kabelzoeker van links naar rechts en wandel langs het pad van de lijn om de doelpositienaald direct boven de lijn te plaatsen. Als u met de kabelzoeker over de lijn beweegt, geven de pijlen naar links en rechts (en de daarbij behorende geluiden) aan of de doellijn zich links of rechts van de kabelzoeker bevindt.
Exacte locatie vaststellen
Door het lokaliseren van een doellijn in piek- of piek+-modus legt u nauwkeurig de positie van een doellijn vast nadat deze getraceerd is en de positie ongeveer bekend is. Begin met gemiddelde uitvoervoeding van de zender, gemiddelde frequentie op de zender en kabelzoeker en piek- of piek+-modus op de kabelzoeker.
Stel de gevoeligheid van de kabelzoeker in op ongeveer 50% door op de knop of te drukken
LET OP: het kan nodig zijn het gevoeligheidsniveau aan te passen tijdens het lokaliseren om de balkgrafiek op schaal te houden.
- Met de antenne loodrecht op de lijn, maakt u kruislingse bewegingen over de lijn. Stel het punt van maximale respons vast.
- Zonder de kabelzoeker te bewegen, draait u hem rond als op een spil. Stop op het punt van maximale respons.
- Houd de kabelzoeker verticaal met de antenne net boven de grond en verplaats de kabelzoeker van de ene kant naar de andere over de lijn. Stop op het punt van maximale respons.
- Met het einde van de antenne in de buurt van de grond, herhaalt u stap 2 en 3.
- Markeer de positie en richting van de lijn.
Herhaal de stappen van de procedure om de nauwkeurigheid te verhogen.
Als u de modus Piek+ gebruikt, schakel dan naar nulpijltjes door de knop ingedrukt te houden. Schakel anders naar de nulantennemodus.
Beweeg met de kabelzoeker om de nulpositie te vinden. Als de positie van de piek- en nulposities overeenkomen, kan aangenomen worden dat de locatie nauwkeurig is vastgesteld. De locatie is niet precies als de markeringen niet overeenstemmen, maar beide markeringen tonen een fout aan dezelfde kant. De echte lijnpositie is in de buurt van de piekpositie.
De lijn ligt op de helft van de afstand van de andere zijde van de piekpositie, door de afstand tussen de piek- en nulpositie.
De exacte locatie van een doellijn zoeken
Exacte positie vaststellen met Piek- en nulindicatoren
Zwaaien en zoeken
Er zijn een aantal technieken voor het lokaliseren van onbekende lijnen in een gebied. Het gebruik van deze technieken is vooral van belang voordat u graafwerkzaamheden gaat uitvoeren om te zorgen dat er geen ondergrondse leidingen beschadigd worden.
Passieve zoekfunctie
De passieve zoekfunctie wordt gebruikt voor het opsporen van stroom-, radio-, of CPS-signalen die uitgestraald kunnen worden door ondergrondse geleiders.
Passief zoeken:
- Druk op de knop om de passieve frequentie te selecteren die u wilt opsporen. U kunt kiezen uit de volgende passieve frequenties (afhankelijk van het model):
- Stroom
- Radio
- CPS (Cathodic Protection System - Kathodisch beschermingssysteem)
2. Pas de gevoeligheid naar maximaal aan; verlaag de gevoeligheid om de balkgrafiek op schaal te houden als er een respons is.
3. Doorkruis het gebied in een raster, loop regelmatig en houd de kabelzoeker comfortabel vast met de antenne in lijn met de beweegrichting in een rechte hoek op lijnen die gekruist kunnen worden.
Passieve zoekfunctie
Stop als de respons van de kabelzoeker stijgt, om de aanwezigheid van een lijn te signaleren. Lokaliseer de lijn en markeer de positie. Traceer de lijn uit het gebied dat onderzocht wordt. Ga weer verder met de zoektocht in rastervorm in het gebied.
In sommige gebieden kan er een verwarrende hoeveelheid aan 50/60Hz voedingssignalen aanwezig zijn. Til de kabelzoeker 50 mm van de grond en blijf heen en weer bewegen, of, als u een RD7100PL- of RD7100PLG-kabelzoeker gebruikt, gebruik de knop om van voedingsmodus te schakelen en de Power Filters te gebruiken om individuele lijnen te kunnen onderscheiden.
Schakel de kabelzoeker naar de radiomodus. Verhoog de gevoeligheid naar maximaal en herhaal bovenstaande onderzoeksprocedure in rastervorm in het gebied. Lokaliseer, markeer en traceer elke gevonden lijn.
In de meeste, maar niet alle, gebieden, kunt u met radiomodus lijnen lokaliseren die geen voedingssignalen afgeven en er dient een rasteronderzoek uitgevoerd te worden in zowel de modus voeding als radio.
Inductief onderzoek
Een inductief onderzoek biedt meer zekerheid bij het opsporen van onbekende leidingen. Voor dit soort onderzoeken is een zender, een kabelzoeker en twee mensen nodig. Dit soort onderzoek wordt ook wel een 'tweepersoonsonderzoek' genoemd. Voordat u het onderzoek start, stelt u het gebied vast dat onderzocht moet worden en de mogelijke richting van de lijnen die door het gebied lopen. Controleer of de zender is ingeschakeld in inductiemodus.
Inductief onderzoek
De eerste persoon bedient de zender en de tweede persoon bedient de kabelzoeker. De zender induceert een signaal op de lijnen terwijl hij erover heen gehaald wordt. De leidingen worden vervolgens door de kabelzoeker gedetecteerd op geschikte afstand van de zender (ongeveer 15 meter, hoewel dit afhankelijk is van het gebruikte niveau van inductievoeding).
Houd de zender in de lengte vast langs de vermoedelijke richting van eventuele lijnen.
De tweede persoon houdt de kabelzoeker aan het begin van het te doorzoeken gebied vast en met de antenne in rechte hoeken op de mogelijke richting van de ondergrondse leidingen. Stel de gevoeligheid van de kabelzoeker zo hoog mogelijk in zonder dat de kabelzoeker signalen in de lucht direct van de zender opvangt.
Als de zender en kabelzoeker in lijn zijn, gaan beide uitvoerders zich parallel aan elkaar naar voren bewegen. De uitvoerder met de kabelzoeker zwaait hem van achter naar voor en houdt de kabelzoeker verticaal, terwijl hij zich parallel aan de zender verplaatst. Bij deze methode is rekening gehouden met niet optimale uitlijning van de zender, kabelzoeker en ondergrondse leiding.
De zender brengt het sterkste signaal over op de leidingen die er direct onder liggen en welke vervolgens opgespoord worden met de kabelzoeker. Beweeg de zender van de ene zijkant naar de andere om het hoogste signaal te bereiken, wat aangeeft dat de zender zich ook direct boven de leiding(en)) bevindt.
Markeer de grond op het punt van ieder pieksignaal dat met de kabelzoeker gedetecteerd is. Herhaal de zoektocht langs andere mogelijke lijnpaden. Als de posities van lijnen gemarkeerd zijn, wissel dan van positie, plaats de zender boven en langs iedere lijn en traceer de lijn tot buiten het onderzoeksgebied.