Doelvoorzieningen identificeren
Inductie
Als er verschillende geleiders parallel lopen en het niet mogelijk is een zender aan te sluiten, kan iedere lijn afzonderlijk gelokaliseerd worden. Ga als volgt te werk:
- Voer een onderzoek van het gebied uit om de positie en het aantal geleiders in het gebied op te sporen.
- Breng de richting in kaart waarin de geleiders lopen.
De lijnen traceren:
- Selecteer de inductiemodus op de zender.
- Selecteer dezelfde frequentie als op de zoeker.
- Plaats de zender op de zijkant en in lijn met een geleider
- Controleer of de geleider direct onder de zender ligt
- Hierdoor komt het signaal direct onder de zender op 'nul' te staan, waardoor er geen signaal op die geleider staat, en kunnen er daarnaast andere geleiders gelokaliseerd worden
- Spoor iedere geleider op en markeer de positie
- Verplaats de zender naar beneden langs de route en blijf lokaliseren en markeren.
- Traceer iedere geleider buiten het zoekgebied tot het doel nauwkeurig gelokaliseerd kan worden.
Ongewenste signaalkoppeling
Ongewenste koppeling van het signaal van de doellijn naar een andere lijn in de buurt is een van de meest voorkomende lokalisatieproblemen. Dit leidt tot een fout in de gemarkeerde positie en diepte van de doellijn of het markeren van de foutieve lijn. Een bepaalde mate van koppeling is onvermijdelijk in veel situaties, maar er zijn altijd manieren waarop een zorgvuldige gebruiker koppeling kan verminderen en de betrouwbaarheid van de lokalisatie kan verhogen.
- Voorkom dat u het signaal via inductie toepast. Het signaal kan direct vanaf de zender koppelen aan meer dan één lijn. Gebruik waar mogelijk de signaaltang.
- Identificeer punten waar lijnen gebonden kunnen zijn of dicht bij elkaar in de buurt kunnen liggen. Werk in de richting van deze punten in plaats van ervan af. Als bijvoorbeeld gas- en waterleidingen in een gebouw verbonden zijn, pas het signaal dan toe op de kleppen of toegangspunten in de weg in plaats van in het gebouw.
- Verminder koppeling met een parallelle lijn door waar mogelijk gebruik te maken van lage signaalfrequentie
- Retourneer signaalstroming op een andere lijn. Gebruik een verbinding met dubbel einde om grondretournering te omzeilen, indien mogelijk
- Kies een signaaltoepassingspunt waar de lijn het verst van andere lijnen afligt, en niet in een druk gebied
- Als u gebruik maakt van een verbinding met één einde, plaats de grondpaal dan zo ver mogelijk van de doellijn en uit de buurt van andere ondergrondse lijnen
- Voorkom het gebruik van bestaande structuren voor grondverbindingen, er kunnen andere ondergrondse lijnen aan gekoppeld zijn
- Een slechte aardverbinding of het op de grond leggen van de grondkabel in rechte hoeken ten opzichte van de lijn kan leiden tot minder koppelen dan een goede aarde, op voorwaarde dat er niet over lange afstanden getraceerd hoeft te worden.
|
Een 'nul' signaal op leiding onder de zender zetten en storingen van diensten |
Signaal- en aardverbinding
Mangatdeksels
Soms is het tijdens het lokaliseren niet mogelijk de aardpen in de aarde te steken, wanneer u bijvoorbeeld lokaliseert op een harde ondergrond zoals bijvoorbeeld een weg. In dit geval kan de retouraarde gemaakt worden door de aardekabel aan het metalen frame van een mangat vast te maken.
Straatverlichting gebruiken
Directe verbinding met een metalen straatlantaarn is bijna net zo effectief als een verbinding met de mantelkabel zelf. Normaal gesproken wordt de mantelkabel verbonden met de metalen lantaarn, dus een eenvoudige verbinding met de lantaarn zorgt ervoor dat de gebruiker de openbare verlichting snel en veilig kan vinden, zonder een monteur van het verlichtingsbedrijf te hoeven bellen.
Als de straatlantaarn gemaakt is van beton, maak de zenderverbinding dan met de mantel van de kabel, tenzij de kabel geaard is met het inspectiedeurframe. Door verbinding met de mantelkabel wordt het zendersignaal op aanzienlijke afstand toegepast, waardoor de kabelzoeker kabels kan traceren die straatlantaarns van stroom voorzien, en ook andere straatverlichting.
[fuzzy]WAARSCHUWING! De kabelverbinding die onder spanning staat is alleen voor gebruik door uitvoerders met een licentie tot het werken aan kabels onder spanning.
Het gebruik van een straatlantaarn als middel voor het toepassen van een signaal op andere voedingskabels op hetzelfde elektriciteitscircuit is een mogelijkheid. Het signaal kan zwak zijn tijdens gebruik van deze methode omdat het een afstand moet afleggen naar het substation en weer terug naar het andere systeem. Als de kabelzoeker wordt ingesteld op een hoge gevoeligheidsinstelling is het vaak mogelijk een kabel op te sporen die anders moeilijk of ongemakkelijk van een zendersignaal is te voorzien.
Een goed aardpunt zoeken
Als u gebruik maakt van een directe verbinding, is het belangrijk de best mogelijke aarde te zoeken voor de zender. Dit biedt de minste aard-weerstand en het beste uitgangssignaal. Als het niet mogelijk is de aardpen te gebruiken, zijn de volgende voorbeelden goede alternatieve aardingspunten:
- Metalen afdekkingen van mangaten
- Metalen afvoerroosters
- Metalen railings
- Metalen hekken
Verbindingen met dubbel uiteinde
Waterleidingen en gasdistributieleidingen met een grote diameter die in secties gelegd zijn hebben soms geïsoleerde koppelstukken tussen de secties en kunnen moeilijk opgespoord worden met een verbinding met een enkel uiteinde. Dit is omdat bij het gebruik van een aardretour met enkel uiteinde, de signalen vaak verwarring veroorzaken door naar de zender terug te keren via andere lijnen. Het probleem treedt soms op als retoursignalen sterker lijken dan die op de doellijn. Meestal komt dit omdat de doellijn dieper ligt dan de lijn die het retoursignaal vervoert, of het retourpad kan een betere elektrische geleider zijn dan de doellijn.
Het gebruik van een verbinding met dubbel uiteinde is een handige techniek voor het positief traceren en identificeren van een doellijn in situaties als een industriële locatie met veel leidingen, op voorwaarde dat er toegangspunten zijn aan ieder uiteinde van de lijn.
Een verbinding met dubbel uiteinde maken
Sluit de zender op een toegangspunt op de doellijn aan. De zenderaarde is via een lange kabel verbonden met een ander toegangspunt verderop op de lijn. Er wordt een volledig circuit bereikt zonder de grond te gebruiken als stroomretourpad. De lange kabel moet zo ver mogelijk van de verwachte route van de lijn gehouden worden.
Deze methode voor het toepassen van het zendersignaal is ideaal voor positieve identificatie van een doellijn. Als er een verbinding gemaakt wordt naar twee punten op dezelfde lijn moet hetzelfde niveau aan stroom te detecteren zijn rond het circuit. Het scherm van de kabelzoeker moet constant blijven als de diepte van de lijn niet verandert.
|
Verbindingen met dubbel uiteinde maken |