De RD8200-zoeker biedt automatische dieptemeting van ondergrondse kabels, leidingen en sondes wanneer de kabelzoeker correct georiënteerd is boven de doellijn of sonde.
Stroommetingen worden ook tegelijkertijd weergegeven als de kabelzoeker correct georiënteerd is (functie niet beschikbaar in sonde of passieve modes).
Diepte- en stroommetingen worden automatisch tegelijkertijd weergegeven, maar als de kabelzoeker niet correct georiënteerd is, worden er geen metingen weergegeven.
Dieptebereik en nauwkeurigheid verschillen, afhankelijk van het model en type van de doellijn (bijv. kabel, leiding of sonde), de diepte en externe omgevingsfactoren als elektromagnetische ruis, grondcondities en storing.
WAARSCHUWING! De nauwkeurigheid van dieptemetingen is onderhavig aan een aantal factoren en dient alleen ter referentie. Gebruik de dieptemeting nooit om mechanische graafdieptes te bepalen. Volg altijd veilige lokale graafrichtlijnen.
De dieptemeting is tot het hart van de pijpleiding, kabel of sonde. De beste metingen worden meestal gedetecteerd van 'actieve' signalen die worden afgegeven door een zender in plaats van door passieve bronnen.
De RD8200-zoeker kan de kabeldiepte vaststellen bij het lokaliseren van passieve voedingssignalen. Maar passieve signalen op lijnen zijn echter minder geschikt voor het meten van diepte, omdat de nauwkeurigheid twijfelachtig is omdat het passieve signaal aanwezig is op meerdere lijnen.
WAARSCHUWING! Doe geen dieptemetingen in de buurt van bochten of T-stukken in de lijn. Ga op ten minste 5 meter van een bocht staan voor de beste nauwkeurigheid.
TruDepth voor ondergrondse geleiders of sondes
TruDepth en kompas
Het is belangrijk op te merken dat de RD8200-zoeker alleen diepte en stroom weergeeft (in toepasselijke modi) als de zoeker juist georiënteerd is boven de doellijn, kabel of sonde. Om te zorgen dat de kabelzoeker correct georiënteerd is, gebruikt u de kompasfunctie.
Zorg er bij het zoeken naar lijnen voor dat de kompasweergave in de noord/zuid-oriëntatie staat.
Zorg er bij het lokaliseren van sondes voor dat het kompas de lijn weergeeft in de positie Oost/West.

Een dieptemeting uitvoeren
Om signaalruis te minimaliseren, moet u het signaal niet via inductie toepassen. Als een directe verbinding of signaalklemmen niet mogelijk is, plaats de zender in inductie dan ten minste 15 m van het punt van een dieptemeting af.
Dieptemetingen zijn niet nauwkeurig als er een hoorbare ruis is of als een deel van het zendersignaal gekoppeld is aan de lijn in de nabijheid.
Als het bevestigen van de piekpositie samenvalt met een nulpositie, geeft dit aan dat de positie geschikt is voor het uitvoeren van een diepteschatting.

Dieptemetingen
- Stel de locatie van de doellijn nauwkeurig vast met de kabelzoeker
- Controleer of de kabelzoeker direct boven de lijn is, de antennes op de juiste hoeken staan en de kabelzoeker verticaal is. Pas het gevoeligheidsniveau aan om de indicatie van de balkgrafiek op ongeveer 50% te brengen.
Als de grond een sterk veld lijkt uit te stralen, zoals in de buurt van een radiostation, controleer de diepte dan door de onderkant van de antenne 50 mm boven de grond te houden en deze waarde af te trekken van de aangegeven diepte.