Accessoires gebruiken

Volgen Avatar Anthony Caplin
Updated : Created :
In this article

Over accessoires

Zowel de ontvanger als de zender is compatibel met een breed scala aan accessoires.

Als een accessoire aangesloten is, herkent de kabelzoeker of zender dit en schakelt de modus in die passend is voor het accessoire. Als u bijvoorbeeld een A-frame aan de RD7200-zoeker aansluit, schakelt de kabelzoeker automatisch naar de modus fouten opsporen en wordt het aantal beschikbare frequenties beperkt tot de frequenties die compatibel zijn met het A-frame. Op het LCD-scherm wordt ook een pictogram van het accessoire weergegeven, en pictogrammen die niet van toepassing zijn, worden van het scherm verwijderd.

Radiodetection heeft een accessoireblad met afbeeldingen en informatie van alle toepasbare accessoires, en dit is beschikbaar op : www.radiodetection.com

 

Hoofdtelefoon

Radiodetection levert een optionele hoofdtelefoonset voor de RD7200-zoeker. De hoofdtelefoon beschikt over een verstelbare hoofdband om te zorgen dat hij goed past als hij in het veld gebruikt wordt. De hoofdtelefoon beschikt ook over volumeaanpassing voor zowel de linker- als rechterluidspreker.

Steek de 3,5 mm hoofdtelefoonplug in de hoofdtelefoonaansluiting op de kabelzoeker. Deze bevindt zich naast het accessoireaansluiting.

warning icon.pngWAARSCHUWING! Verlaag voor het dragen van een hoofdtelefoon het volume om schade aan uw gehoor te voorkomen.

warning icon.pngWAARSCHUWING! Het dragen van een hoofdtelefoon kan uw bewustzijn van gevaren in veld verlagen, zoals langsrijdend verkeer of andere zware machines. Blijf oplettend!

 

Kabelzoekertangen

Een kabelzoekertang wordt gebruikt voor het positief lokaliseren en identificeren van een kabel als er verschillende kabels dicht bij elkaar liggen.

Een doelkabel kan in een put, in een goot of ander toegangspunt geïdentificeerd worden door een tang op de kabelzoeker aan te sluiten en iedere kabel afzonderlijk te onderzoeken. De signaalsterkterespons op het scherm van de kabelzoeker moet voor iedere kabel genoteerd worden.

Wanneer gebruikt u tangen?

Tangen kunnen gebruikt worden wanneer:

  • Verschillende kabels of pijpleidingen in de buurt van elkaar liggen.
  • Een kabel of pijpleiding bereikbaar is via een inspectiegat of mangat.

Een tang aansluiten

  1. Steek de aansluiting van de tang in de accessoireaansluiting op de voorkant van de RD7200-zoeker.
  2. Plaats de tang rond de pijpleiding of kabel en schakel de kabelzoeker in.
  3. Stel de frequentie in op dezelfde frequentie als op de zender.
  4. Plaats de tang beurtelings rond iedere kabel en noteer de balkgrafiekrespons. Vergelijk de sterkte van de respons van iedere kabel. De kabel met een aanzienlijk sterkere respons dan de anderen is de kabel waarop het zendersignaal is toegepast.

mceclip2.png

Tangen aansluiten

Om te zorgen dat de doelkabel juist geïdentificeerd is, wisselt u de positie van de zender en kabelzoeker om en controleert u of de sterkste respons nog steeds ontvangen wordt van de doelkabel op de kabelzoeker in de nieuwe positie.

 

Bereik kabelzoekertang

Standaard tang

De tang kan in de accessoireaansluiting op de kabelzoeker geplugd worden en wordt gebruikt voor kabelidentificatie op punten waar de kabel toegankelijk is. De standaardtangen zijn geschikt voor kabels met een diameter tot 130mm.

 

mceclip6.png

Standaard tang

 

Kleine tang

De kleine tang heeft dezelfde functie als de standaard tang, maar is handig bij beperkte ruimtes waar onvoldoende ruimte is voor de standaardtang.

De kleine tang is geschikt voor kabels met een diameter tot 50 mm.

 

Zendtangen

De zendtang past rond een pijpleiding of kabel en past op veilige wijze een signaal toe op een geïsoleerde kabel onder spanning zonder de toevoer te onderbreken of af te sluiten. De tang past een zeer onderscheidend signaal toe op een doellijn met verminderde koppeling aan andere lijnen. Een tang kan soms een effectievere methode zijn van het toepassen van een signaal dan een directe verbinding.

De doellijn vervoert het sterkste signaal. De andere lijnen vervoeren het zwakkere retoursignaal. Als het systeem uit slechts twee geleiders bestaat, kunnen ze gelijke signalen vervoeren.

warning icon.pngWAARSCHUWING! Zet geen tangen op niet-geïsoleerde geleiders die onder spanning staan.

warning icon.png WAARSCHUWING! Voor het plaatsen of verwijderen van een tang rond een voedingskabel, moet u altijd controleren of de tang is aangesloten op de zender.

De tang kan piepen of trillen als hij rond een stroomkabel geplaatst wordt waardoor een aanzienlijke stroom loopt. Dit is normaal en is niet schadelijk voor de apparatuur.

De tang aansluiten

 

mceclip18.png

Zenderuitgang

  1. Steek de aansluiting van de tang in de uitgang op de zender.
  2. Plaats de tang rond de pijpleiding of kabel en zorg ervoor dat de bek van de tang gesloten is. Schakel de zender in.

pictogram tang aangesloten

De lijn moet aan iedere zijde van de tang geaard zijn wil het signaal overgebracht worden naar de lijn. Aard de lijn, indien nodig. Er kan een geïsoleerde kabel getraceerd worden, zelfs als er geen daadwerkelijke grondverbinding is, op voorwaarde dat er een redelijke lengte ondergronds ligt aan beide zijden van de tang om capacitieve koppeling met de aarde mogelijk te maken.

OPMERKING: Het is niet nodig een grondverbinding te maken vanaf de zender als u gebruik maakt van de tang.

 

Bereik zendtang

Hoewel zend- en kabelzoekertangen er hetzelfde uitzien, hebben ze verschillende interne bedradingen. Om te voorkomen dat de verkeerde tang wordt aangesloten, hebben de connectors van zend- en kabelzoekertangen een andere oriëntatie.

Standaard zendtangen

De standaard tangen passen het zendersignaal heel selectief en effectief toe op een doelkabel van maximaal 130mm in diameter aan de hand van frequenties van 8kHz tot 200kHz.

 

mceclip0.png

mceclip6.png

Zendtangen aansluiten

De standaard en kleine tangen hebben een dubbele veerwerking voor positieve toroidale aansluiting.

 

warning icon.pngWAARSCHUWING! De zender mag alleen aangesloten worden op services onder stroom met behulp van de juiste accessoires, zoals een plugaansluiting of aansluiting voor kabels onder stroom.

 

Externe voeding zender

De externe net- of autovoeding biedt een alternatieve en handige manier om de zender van stroom te voorzien.

warning icon.pngWAARSCHUWING! De nominale netspanning is: 100-240 VAC 1,3 A Gebruik altijd een afkoppelbaar netsnoer met voldoende capaciteit.

warning icon.png WAARSCHUWING! De netvoeding heeft geen Ip-classificatie en dient niet te worden gebruikt op natte locaties.

 

mceclip12.png

DC-ingang zender

Voor het gebruik van de net- of autovoeding sluit u deze aan op de DC-ingang van de zender voordat u deze op de net- of autovoeding aansluit.

warning icon.pngWAARSCHUWING! De PSU-netvoedingskabel is de ontkoppelingsmethode voor het isoleren van het apparaat van de stroomtoevoer.

warning icon.png WAARSCHUWING! De klep van het batterijvak is de ontkoppelingsmethode om het apparaat van de batterijstroom te isoleren.

warning icon.pngWAARSCHUWING! Plaats het apparaat niet zo dat het moeilijk is om het apparaat los te koppelen van elke stroomtoevoer.

warning icon.png WAARSCHUWING! De bescherming wordt beperkt bij gebruik op een niet-gespecificeerd wijze.

 

 

Sondes

Overzicht sonde

Een sonde is een batterijgevoede zender die gebruikt wordt voor het traceren van paden van pijpleidingen, leidingen, rioleringen en afvoeren en op de precieze locatie van blokkades of instortingen. De sonde kan op een flexibele duwpees geplaatst worden om hem door pijpleidingen enz. te drukken, en de sondes met een kleinere diameter kunnen gebruikt worden in combinatie met een spuitmachine om door de leiding geblazen te worden. Een geschikte kabelzoeker van Radiodetection kan vervolgens gebruikt worden om de sonde te lokaliseren. Controleer dat uw kabelzoeker over sondelokalisatie beschikt voordat u begint.

Een geschikte sonde kiezen.

Radiodetection biedt een brede reeks sondes aan die geschikt zijn voor de meeste toepassingen: Van de microsonde met een diameter van ¼” / 6mm S6 33kHz die met een bereik van 2m gericht is op glasvezelmicroducts of andere kleine niet-geleidende pijpleidingen, tot de 33kHz Supersonde, die met een dieptebereik van 15 meter gericht is op diepgelegen rioleringsleidingen.

Raadpleeg de brochure met accessoires voor precisielokalisatie of de internetpagina op www.radiodetection.com voor een volledige lijst beschikbare sondes en hun technische specificaties. 

Controleer of de sonde voldoende bereik heeft voor de toepassing en dimensioneel klein genoeg is en voldoende robuust voor de toepassing. Zorg dat de frequentie van de sonde overeenkomt met de frequentie van de kabelzoeker; de kabelzoeker lokaliseert de sonde niet tenzij de frequenties niet hetzelfde zijn. Sondes worden gemarkeerd met hun zenderfrequentie. Zorg ervoor dat de middelen voor het voortstuwen van de sonde beschikbaar zijn, samen met de juiste fittingen en koppelingen.

Voorbereiding

Plaats een nieuwe batterij in de sonde. Er moet aan het begin van iedere dag een nieuwe batterij of een net opgeladen batterij gebruikt worden, en bij voorkeur bij aanvang van iedere nieuwe taak.

Controleer voor het plaatsen van de sonde of de sonde en de kabelzoeker op dezelfde frequentie zitten en correct werken. Om dit te doen plaatst u de sonde op de grond op een afstand van de kabelzoeker die vergelijkbaar is met de nominale diepte van de sonde. Richt de kabelzoeker op de sonde met de antenne in lijn met de sonde (het tegenovergestelde van de kabelzoeker gebruiken voor het lokaliseren van een lijn) en controleer of de balkgrafiekmeting hoger is dan 50% van de maximale gevoeligheid.

Een sonde voortduwen

Sondes hebben aan het ene uiteinde een draad voor het aansluiten op afvoerslangen, of op andere apparaten voor het plaatsen en duwen van de sonde door een afvoer of leiding. Sondes kunnen door afvoerleidingen drijven aan het eind van een duwpees en drijfmiddelen zijn verkrijgbaar voor het bevestigen op de rioolsonde en supersonde. Sondes kunnen vastgemaakt worden aan hogedrukspuiten of vergelijkbare apparaten die gebruikt worden voor het reinigen, onderhouden en inspecteren van afvoerleidingen. Sondes die gebruikt worden in ondergrondse booroperaties die normaal in de boorkop zitten achter het boorstuk.

Lokaliseren en traceren van een sonde

Plaats de sonde in de afvoer- of leidingingang en lokaliseer hem als hij nog in zicht is. Houd de kabelzoeker verticaal direct over de sonde met de antenne in lijn met de sonde. Pas de kabelzoekergevoeligheid aan, zodat de balkgrafiekmeting tussen 60 en 80% is.

De sonde straalt een piekveld vanaf het midden van de as uit met een ghost-signaal aan ieder uiteinde van de piek. Verplaats de kabelzoeker iets naar achter en vervolgens voor de as van de sonde om de ghost-signalen te detecteren. Het opsporen van de twee ghost-signalen bevestigt de lokalisatie. Verlaag de kabelzoekergevoeligheid om de ghost-signalen te verliezen, maar nog steeds een duidelijke piekrespons te krijgen direct boven de sonde. De gevoeligheid van de kabelzoeker is nu ingesteld op het traceren van de leiding of afvoer, tenzij de afstand tussen de sonde en kabelzoeker wijzigt.

Duw de sonde drie stappen verder in de afvoer of leiding en stop. Plaats de kabelzoeker over de vermoedelijke positie van de sonde. Pas het gevoeligheidsniveau niet aan.

 

mceclip0.jpg

Sonde-installatie

 

Een sonde lokaliseren:

 

Een sonde lokaliseren

  1. Verplaats de kabelzoeker naar voor en achter en stop als de balkgrafiek een piek weergeeft. U kunt het kompas op het scherm gebruiken om het blad van de kabelzoeker gelijk te brengen met de richting van de sonde.
  2. Draai de kabelzoeker alsof het blad op een spil staat. Stop als de balkgrafiek een piek weergeeft.
  3. Verplaats de kabelzoeker van links naar rechts tot de balkgrafiek een piek weergeeft.
  4. Herhaal 1, 2 en 3 met de antenne verticaal en rustend op of net boven de grond. De kabelzoeker moet dan direct boven de sonde zijn, met de antenne in lijn. Markeer de positie van de sonde en zijn richting.
  5. Stuw de sonde 1 of 2 meter verder, lokaliseer hem en markeer de positie. Herhaal deze lokalisatieprocedure op vergelijkbare intervallen langs de lijn van de afvoer of leiding tot het onderzoek voltooid is.

 

De sondediepte controleren

De RD7200-zoeker toont automatisch de diepte van een gelokaliseerde sonde, op voorwaarde dat de zoeker juist gericht en geplaatst is boven de sonde. Gebruik het kompas op het scherm als richtlijn, draai de kabelzoeker tot het kompas aangeeft dat de sonde in oost-westpositie is.

 

Sondediepte berekenen

Berekeningsmethode

Lokaliseer de sonde. Verplaats de kabelzoeker voor de sonde en, met de antenne nog steeds in lijn, verhoog de gevoeligheid om de piek van het ghost-signaal te zoeken. Verplaats de kabelzoeker naar achter de sonde en zorg dat het blad van de kabelzoeker altijd in lijn is met de sonde. Zoek de nulposities A en B. Meet de afstand ertussen en vermenigvuldig dit met 0,7 om een geschatte dieptemeting te verkrijgen.

 

Flexitrace

De FlexiTrace is een traceerbaar met plastic bedekte duwpees van glasvezel met draadgeleiders die gebruikt wordt voor het lokaliseren van niet-metalen pijpleidingen met een kleine diameter tot een diepte van 3 meter. De FlexiTrace kan in een pijpleiding of leiding geplaatst worden met een interne diameter van slechts 9 mm en heeft een minimale buigradius van 250 mm. Batterijen zijn niet nodig, omdat de FlexiTrace op een Radiodetection zender moet worden aangesloten.

De FlexiTrace heeft een maximaal vermogen van 1W. Als u gebruik maakt van de FlexiTrace met een Tx-5- of TX-10-zender van Radiodetection, moet de uitvoerlimiet ingesteld worden op 1W in het menu MAX P en de uitvoerspanningslimiet op LOW in het menu MAX V.

warning icon.png AWAARSCHUWING! Het niet opvolgen van de instructies voor de Tx-5 of Tx-10 hierboven kan ertoe leiden dat de tip van de FlexiTrace te warm wordt om aan te raken, wat kan leiden tot persoonlijke verwondingen of schade aan de apparatuur.

De FlexiTrace kan in twee modi gebruikt worden: Sonde-modus of Lijnmodus. In sondemodus wordt alleen de top van de FlexiTrace bekrachtigd. In lijnmodus wordt niet de top maar de duwpees van signaal voorzien.
Om een sonde te gebruiken sluit u beide zenderaansluitingen aan op de aansluitbouten van de FlexiTrace. Omdat de aansluitbouten van de FlexiTrace geen kleurcode hebben, maakt het niet uit op welke bouten de aansluitingen aangesloten worden. Om de FlexiTrace in lijnmodus te gebruiken, sluit u de rode zenderaansluiting aan op één of beide FlexiTrace-aansluitbouten en sluit u de zwarte zenderaansluiting aan op een geschikte aardverbinding.

 

mceclip9.png

FlexiTrace

 

 

Stethoscopen

Wanneer moet u een stethoscoop gebruiken

Soms is het niet mogelijk een tang te gebruiken rond een kabel door ruimtegebrek of onbereikbaarheid. Er kan dan een stethoscoopantenne gebruikt worden in plaats van een ontvangsttang voor het identificeren van de doelkabel(s).

Hoe een stethoscoop te gebruiken

Plug de stethoscoop in de accessoireaansluiting op de kabelzoeker. Druk de holle kant tegen iedere kabel om een maximum signaal te detecteren.

Beschikbare stethoscopen

Grote stethoscoopantenne

De grote stethoscoopantenne, die ingeplugd wordt in de accessoireaansluiting van de kabelzoeker, wordt gebruikt voor kabelidentificatie in situaties waar de kabel blootligt. Het is vooral handig voor het identificeren van zware kabels die in een blad liggen waar het niet mogelijk is een tang te plaatsen. De bolle detectorkop aan het uiteinde van de geïsoleerde, flexibele zwanenhals wordt stevig tegen de te identificeren kabel geplaatst. Als er een aantal kabels is, geeft de stethoscoopantenne de sterkste respons van de kabel waarop het zendersignaal is toegepast.

Kleine stethoscoopantenne

De kleine stethoscoopantenne heeft een holle kop van 25 mm aan het uiteinde van een aansluitkabel van 2m. De kleine stethoscoop kan in een verlengstang gedraaid worden of gebruikt worden aan het uiteinde van verschillende verlengstangen die samengevoegd zijn voor het identificeren van anders onbereikbare kleine kabels.

Miniatuur hi-gain-stethoscoop

De miniatuur stethoscoop is vergelijkbaar met de kleine stethoscoop, maar heeft geen handvat of mogelijkheden voor verlengstangen.

De miniatuur stethoscoop kan ook gebruikt worden als miniatuurantenne voor locaties waar het merendeel van de kabelzoeker hem ongemakkelijk voor gebruik maken, zoals het lokaliseren van pijpleidingen of kabels in muren.

 

Onderwaterantenne

Wanneer een onderwaterantenne te gebruiken

Het traceren van ondergrondse pijpen en kabels over waterwegen en riviermonden zijn veel uitgevoerde en essentiële lokalisatietoepassingen. Minder frequent maar even zo belangrijk is het traceren en lokaliseren van lijnen tussen het vasteland en offshore eilanden. Bij het lokaliseren van pijpleidingen en kabels moeten de antennes van de kabelzoeker zo dicht mogelijk bij de doellijn zijn, dus is het niet praktisch vanaf een oppervlak lijnen te lokaliseren die onder een rivier- of zeebedding liggen. In de meeste gevallen is het nodig de diepte van dekking te meten om te zorgen dat de lijn beschermd is tegen slepende ankers of andere gevaren onder water.

De onder te dompelen, dubbele diepteantenne is geschikt voor gebruik onder water voor het traceren van pijpleidingen of kabels. Er zit een gewicht onderaan de antenne voor stabiliteit en het apparaat is op druk getest tot IP68 tot een diepte van 100 meter.

De antenne wordt standaard geleverd met een onderwatervoedingskabel van 10 meter, maar er kunnen lengtes tot 100 meter geleverd worden. Door de extra lengte kan de antenne door een duiker op een rivierbedding of zeebedding vervoerd worden, terwijl de kabelzoeker gebruikt wordt in een boot op het water. Het is cruciaal effectieve communicatie te hebben tussen de uitvoerder met de kabelzoeker en de duiker met de antenne.

Anders kan de antenne bevestigd worden op het uiteinde van een niet-metalen stang vanaf een sloep en in de rivierbedding of zeebedding omlaag gelaten worden.

Hoe een onderwaterantenne te gebruiken

Pas het zendersignaal op de doellijn toe op een toegangspunt op de kust. De aansluitkabel van de onderwaterantenne wordt in de accessoireaansluiting van de kabelzoeker geplugd. De kabelzoeker wordt gebruikt aan boord van een boot, die direct boven de lijn geplaatst is. Het zendersignaal moet middels een directe verbinding, met het sterkst mogelijke signaal en op de frequentie waarop de onderwaterantenne gekalibreerd is op de kabel worden gezet. Maak de aardverbinding op ongeveer 50 meter van de zender. Test de kwaliteit van het signaal op de lijn voordat u lokaliseert op het water.

OPMERKING: De onderwaterantenne wordt gekalibreerd om te werken op één frequentie.

Tips voor het gebruik van een onderwaterantenne:

De gebruiker in de boot moet een specialist zijn of aanzienlijke ervaring hebben met het gebruik van een kabelzoeker, zodat hij precieze instructies aan de duiker kan geven.

Het is handig als het koppel op het land oefent voordat ze onder water gaan lokaliseren. Met behulp van de antenne moet de duiker een bekende lijn lokaliseren en traceren met een blinddoek om, aan de hand van aanwijzingen van de gebruiker met de kabelzoeker, die buiten het gezichtsveld van de duiker is.

Door het snelle signaalverlies en een combinatie van een groot oppervlak en zeer geleidende bodem kunnen er problemen zijn bij het toepassen van een geschikt signaal voor het traceren van een pijpleiding met grote diameter. Het kan nodig zijn een traceringssignaal op hoger vermogen bij een lagere frequentie te gebruiken.

Het is nodig een methode vast te stellen voor het noteren van een doellijnpositie en -diepte voordat u gaat werken in de boot of op de zeebedding.

 

mceclip15.png

Een onderwaterantenne gebruiken

warning icon.pngWAARSCHUWING! Alleen gelicentieerde en ervaren duikers mogen de onderwaterantenne proberen te gebruiken.